186 vragen over
Tijdelijk Gebruik
Wat zijn uw rechten, uw plichten en welke aandachtspunten mag u niet uit het oog verliezen? Al uw vragen en nog veel meer zijn nu verzameld in een juridische en praktische studie.
Selecteer een thema
-
Deze twee instrumenten, de overeenkomst van precaire bezetting en het commodaat, zijn met elkaar verbonden door een centraal element: de terbeschikkingstelling van een zaak volgens een flexibele regeling die geenszins onder het huurcontract valt.
-
De overeenkomst van precaire bezetting moet bepaalde karakteristieke elementen bevatten:
- Een prijs (deze neutrale term heeft de voorkeur boven de wijdverspreide - maar in dit geval onterechte - term ‘vergoeding voor gebruik’), die bij voorkeur beperkt is. Deze prijs is nodig, zelfs als die laag is, om niet in het stelsel van een bruiklening (oftewel een commodaat) te vallen. ‘Precair’ staat dus in geen geval gelijk aan ‘gratis’. Deze prijs, legt de BFUH uit, omvat de terugbetaling van de uitgevoerde werkzaamheden, de betaling van verzekeringen en, in sommige gevallen, een gedwongen spaarregeling als een toekomstige huurgarantie.
- De mogelijkheid voor de eigenaar om het gebruik van het onroerend goed te allen tijde terug te vorderen, zelfs wanneer de duur van de overeenkomst werd bepaald (onder voorbehoud van een bijstelling door het Hof van Cassatie);
- Het ontbreken van de verplichting om de opzegging te rechtvaardigen (in ieder geval niet door een mogelijk gebrek van de bewoner);
- Een verkorte opzegtermijn (maar deze mag niet nul zijn);
- ...
-
- Nee, zeker niet. En als er wel een prijs wordt bepaald, is die vaak laag en soms zelfs symbolisch (vrijwillig). Een groot aantal van de bestaande overeenkomsten werd gratis afgesloten, waardoor er een risico ontstaat op de herkwalificatie ervan in een commodaat.
- Aangezien de overgrote meerderheid van de precaire bezettingen (als huisvesting) echter gebaseerd is op het stelsel van de overeenkomst (tussen de eigenaar en een derde vereniging) of de deelovereenkomst (tussen de vereniging als derde partij en de bewoners), stemt de eigenaar in dat geval in met de kosteloosheid ten opzichte van de vereniging die dienstdoet als tussenpersoon. De vereniging is dan verantwoordelijk voor de selectie van de personen die de woning mogen gebruiken, maar ook voor een eventuele prijs. Vaak wordt ervoor gekozen om het pand gratis ter beschikking te stellen.
- Als er wel een prijs wordt vastgelegd, blijft deze bescheiden en dekt deze in ieder geval niet alle kosten die de verenigingen daadwerkelijk maken om het gebruik te omkaderen (verzekering, inrichting van het pand vooraf, verbruik gefactureerd aan de vereniging in uiterste nood, gerechtskosten, ...) Deze prijs zal hoofdzakelijk gebruikt worden om de werkzaamheden die nodig waren om het gebouw in overeenstemming te brengen met de voorschriften terug te betalen aan de vereniging, die zij (op verzoek van de eigenaar) heeft uitgevoerd, en de uitgaven van de vereniging.
- Soms wordt de prijs opengelaten, of omgezet naar prestaties in natura (de bewoner betaalt dan op een manier met zijn tijd).
- Bovendien kiezen sommige verenigingen ervoor om een deel van de vergoeding voor gebruik die de bewoners betalen opzij te zetten en aan hen terug te geven aan het einde van het contract als ze hun conventionele taken hebben vervuld. Op die manier ontstaat er een gedwongen spaarregeling als een duwtje in de rug voor een later woonproject of voor een toekomstige huurwaarborg, enz.
- Daarnaast kan de bewoner als vergoeding in bepaalde gevallen ook werkzaamheden uitvoeren aan het pand.
-
- Vaak zijn de verplichtingen van de bewoner beperkt tot het betalen van de kosten van het water- en elektriciteitsverbruik, het onderschrijven van een brandpolis van het type ‘globale-brand, die zowel de gebouwen, zijn inboedel als zijn aansprakelijkheid dekt’, het garanderen van de toegang tot het gebouw voor de eigenaar (voor het organiseren van werkzaamheden, bijvoorbeeld), het herstellen en onderhouden van het gebouw, het niet beschadigen ervan en, in fine, het gebouw in goede staat brengen. In ieder geval voorzien de overeenkomsten van de BFUH dat de bewoner toezegt dat het pand gebruikt zal worden als een goede huisvader en dat er geen overlast zal zijn voor de buren.
- Anderzijds leggen (deel)overeenkomsten vaak verplichtingen op aan de bewoners die verband houden met het samenwonen. Deze leefregels tonen dat het gebruik over het algemeen uitgroeit tot een collectieve structuur, waarbij gemeenschappelijk sociaal werk vereist is, ongeacht of deze leefregels in de (deel)overeenkomst of in een apart huishoudelijk reglement worden vermeld. Zo verplichten de deelovereenkomsten de bewoners uitdrukkelijk om deel te nemen aan de bewonersvergaderingen die georganiseerd worden door de vereniging (en meer in het algemeen aan het gemeenschappelijke project), om het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten mee op zich te nemen, te zoeken naar stabiele accommodatie, enz. Soms bepaalt de eigenaar hoeveel mensen kunnen worden ondergebracht in het pand. Kortom, ‘afgezien van de overeenkomst van precaire bezetting is dit een project waarbij elke bewoner betrokken is’.
- Bij een gebruik van een pand dat sociaal wordt begeleid door een vereniging die dienstdoet als tussenpersoon, moeten er regelmatig verslagen over het gebruik van de ruimtes naar de eigenaar worden gestuurd.
- Hoe dan ook legt de indeling van de ruimtes, zelfs bij het ontbreken van een gemeenschappelijk project, vaak een zekere manier van samenwonen op aan de bewoners, waarbij een minimum aan overleg wordt verondersteld.
- Soms voorziet de vereniging in de deelovereenkomst dat elk geschil van een bepaald belang aan de raad van bestuur zal worden voorgelegd. Dat is om te vermijden dat er een persoonlijk conflict zou ontstaan tussen de bewoners en de eigenaar of om na te gaan of het gebruik nog steeds in overeenstemming is met het maatschappelijk doel. Ondanks deze clausule mogen we niet vergeten dat in geval van een conflict tussen de vereniging en de bewoners en bij het ontbreken van een arbitrageclausule bijvoorbeeld, enkel de justitiële gerechten bevoegd zijn (in dit geval de vrederechter), aangezien de partijen hun geschil moeten kunnen voorleggen aan een onafhankelijke rechter.
-
1) In het algemeen
- Dat hangt ervan af. De duur van een overeenkomst van precaire bezetting wordt vastgesteld met het oog op de gebeurtenis waarvoor deze is opgesteld. Als het zeker is dat deze gebeurtenis plaatsvindt, en de datum ervan van het begin af bekend is, zal deze in het contract worden opgenomen. Als daarentegen deze gebeurtenis onzeker is (en de datum waarop deze plaatsvindt al helemaal), zal de duur van de overeenkomst onbepaald zijn (of zal deze worden afgesloten voor één jaar, maar een onbeperkt aantal malen verlengbaar zijn); zij zal pas vervallen op de dag dat de gebeurtenis plaatsvindt.
- Ter illustratie, de BFUH gaat als volgt te werk: ‘in aanmerking genomen dat huisvesting de grootste sokkel vormt op basis waarvan individuen en groepen (her)opgebouwd kunnen worden, verzekeren wij een bewoning van minimaal één jaar (wat overigens de initiële periode is van overeenkomsten in de sociale huisvesting). Naast de nagestreefde zekerheid en stabiliteit, gaat het er ook om de struikelblokken te vermijden, waarvan er des te meer zijn naarmate de bewoning korter is: problemen voor de bewoners om nieuwe huisvesting te regelen (soms een reden waarom de bezette woningen niet op de overeengekomen data worden ontruimd) of om aan de soms langdurige administratieve procedures te voldoen. Voor alle duidelijkheid, de nodige sociale begeleiding bij de bewoning (met het oog op de volledige re-integratie van de belanghebbende), vergt tijd.
- Over het algemeen zijn deze overeenkomsten met een looptijd van één jaar een onbepaald aantal malen verlengbaar (en worden deze in de praktijk ook heel vaak verlengd). Deze formule, die onder andere in de sector van de sociale huisvesting wordt gebruikt, heeft het voordeel dat de bewoners met regelmatige tussenpozen (elk jaar) herinnerd worden aan het precaire karakter van hun verblijf.
- De BFUH heeft, in bepaalde situaties waar dringend nieuwe huisvesting nodig was, al een kortere duur (enkele maanden) bepaald (vgl. de uitgezette personen uit het klooster van Gesù of de migranten die al heel lang gehuisvest zijn in de lokalen van de Université libre de Bruxelles en die uiteindelijk moesten vertrekken). Het resultaat van deze bezettingen die in de loop van de tijd zijn verzameld is echter matig, met name vanwege de problemen die er waren met de aanzet tot een wezenlijke wederopbouw; de oorspronkelijk voorziene duur wordt soms inderdaad verlengd, maar het ontbreken van plannen voor de toekomst vormt een belemmering en trekt een grote wissel op de kans van slagen van het project.
- Bij uitzondering stelt de BFUH een onbepaalde duur voor. Al wordt het hierdoor ongetwijfeld mogelijk plannen voor een verdere toekomst te maken, het gevaar is dat het omgekeerde effect wordt bereikt van het gehoopte (re-integratie en ‘springplank’); met een onbepaalde duur kunnen de bewoners immers in een comfortabele situatie geplaatst worden waardoor minder intensief wordt gezocht naar andere huisvestingsmogelijkheden of minder snel andere projecten uitgevoerd zullen worden. Daarom vormt het systeem van een overeenkomst met een looptijd van een jaar met mogelijkheid tot verlenging in de ogen van de BFUH het beste compromis.
-
Neen.
- Ondanks het precaire karakter van deze overeenkomst gaat het wel degelijk om een contract (tot stand gekomen door de eenvoudige uitwisseling van toestemmingen en zonder vormvoorschriften), een contract dat de partijen tot wet strekt. Elke bepaling moet door de medecontractanten worden nageleefd en kan, voor het overige, dienen ter ondersteuning van een rechtsvordering. ‘Indien de overeenkomst niet wordt nageleefd, zijn sancties voorzien die kunnen leiden tot uitzetting’, aldus de toelichting van de BFUH; ‘voor deze personen kan een herscholing van de kaders en regelgeving van toepassing zijn’. De eventuele uitzetting moet voorafgegaan worden door de verzending van een opzegging. En uiteraard zijn eenzijdige wijzigingen van dit contract verboden.
- Daarentegen lijkt de bezetting zonder recht noch titel (of kraken) op een coup de force. In dat geval wordt immers geen contract afgesloten, aangezien het betreden van de lokalen niet vooraf is vastgelegd in enige overeenkomst. Bijgevolg kan uitzetting worden geëist zonder voorafgaande opzegging.
- Ongetwijfeld houdt de term ‘bezetting’ (die te eenzijdig is gekleurd en naar inspectie verwijst) in dit verband niet adequaat rekening met het feit dat deze werkwijze sterk gebaseerd is op consensus en wederzijds bindend is. Het woord ‘gebruik’ lijkt in dit opzicht passender; of, op zijn minst, zou de uitdrukking ‘bezetting bij onderlinge overeenstemming’ gelukkiger zijn geweest.
- Niettemin komt het vaak voor dat bezettingen (in aanvang) zonder recht noch titel later door de eigenaar worden geregulariseerd (dus via een overeenkomst van precaire bezetting). ‘De bezetting zonder recht noch titel maakt een machtsverhouding met de eigenaar mogelijk en kan hem, eventueel, aanzetten tot onderhandelingen over een overeenkomst (en zelfs hem eenvoudigweg kennis laten maken met het bestaan van dit type overeenkomst’). Andersom valt de begunstigde van een dergelijke overeenkomst die hardnekkig in de lokalen blijft zitten — als het contract vervalt of de gebeurtenis optreedt — dus in het register van bezetting zonder recht noch titel, aangezien er tussen hem en zijn eigenaar geen contractuele relatie bestaat.
-
- ‘Bruiklening of commodaat is een contract waarbij de ene partij aan de andere een zaak afgeeft om daarvan gebruik te maken, onder verplichting voor degene die de zaak ontvangt, die terug te geven na daarvan gebruik te hebben gemaakt’, aldus het Burgerlijk Wetboek.
- ‘Het kosteloos afgeven van een zaak aan een ander opdat deze laatste daarvan gebruik kan maken, maar met de verplichting haar terug te geven, is een bruikleen, ook al kan het goed op eenvoudig verzoek van de eigenaar op onverschillig welk ogenblik worden teruggevorderd’, vult het Hof van Cassatie aan.
-
Daarnaast vertonen deze juridische instrumenten een aantal verschillen. Zo geldt het volgende voor het commodaat, in vergelijking de hierboven beschreven overeenkomst:
- geregeld door een wet (artikelen 1875 en volgende van het Burgerlijk Wetboek);
- ‘essentieel een overeenkomst om niet’;
- niet gekenmerkt door precariteit in die zin dat zij wordt afgesloten voor een bepaalde tijd, die lang kan zijn, waarvan de beëindiging niet afhankelijk is van het optreden van een externe gebeurtenis en niet a priori kan eindigen voor de voorziene vervaldatum;
- staat de houder niet toe de zaak ter beschikking van iemand anders te stellen (uitsluiting van ondercommodaat) aangezien het een — gratis — dienst te zijner gunste is.
-
Neen.
- ‘Dat neemt niet weg dat de lasten van de bezetting op de uitlener drukken, maar de verlening van de bruikleen kan niet worden vergoed’, aldus de toelichting van Gilles Carnoy. ‘Hierin onderscheidt de bruikleen zich van het huurcontract‘.
- Overigens komt de eenvoudige betaling van de onroerende voorheffing door de lener niet in de plaats van de prijs.
-
Niet noodzakelijkerwijs.
- De einddatum van de bruikleen is weliswaar in het commodaatscontract vastgelegd en in de regel wordt niet voorzien dat de termijn naar believen, op eenvoudig verzoek, kan worden ingekort.
- Maar het zou een vergissing zijn te denken dat, op grond van het feit dat niet de precariteit het 'werkzame bestanddeel' is, het commodaat aanzienlijk meer zekerheid voor bewoning biedt dan de overeenkomst van precaire bezetting, want:
- enerzijds, zoals we hebben gezien, kent de overeenkomst van precaire bezetting zelf een recente jurisprudentiële ontwikkeling waardoor zij de ad nutum begrenzing van de herroepbaarheid geleidelijk heeft verlaten voor het voorlopige en het tijdelijke, die als de nieuwe ultieme kenmerken worden gezien;
- anderzijds bevat het Burgerlijk Wetboek een enigszins miskende bepaling, die, wat het commodaat betreft, terugneming van de zaak expressis verbis toestaat: ‘Indien evenwel, gedurende de tijd, of voordat de behoefte van de lener heeft opgehouden, de uitlener zijn zaak dringend en onvoorziens nodig heeft, kan de rechter, naar gelang van de omstandigheden, de lener verplichten hem die terug te geven. Bij gebrek aan een wettelijke definitie van dit verbazingwekkende ‘dringend nodig hebben’ (bewoning door hemzelf?), moet worden erkend dat de bruiklener een zwaard van Damocles boven het hoofd hangt. Op zijn minst heersen vaagheid en subjectiviteit, wat nauwelijks bevorderlijk is voor het gebruik van het commodaat.
- overigens heeft het Hof van Cassatie zelf toegegeven dat een commodaat (dat dus precair genoemd wordt), in bepaalde omstandigheden de verplichting met zich mee kan brengen van teruggave op elk moment van de geleende zaak;
- ten slotte, wanneer — bij uitzondering — een commodaat wordt afgesloten voor onbepaalde duur (‘omdat het gebruik van een zaak niet door zijn aard wordt beperkt’), zal het dus mogelijk eenzijdig voortijdig worden ontbonden.
-
- Het betreft een verkooppunt dat voor korte duur geopend is. Het principe is eenvoudig: de winkel ontstaat en verdwijnt vervolgens weer na een bepaald tijdsverloop — enkele dagen, enkele weken of enkele maanden. ‘Pop-upstores zijn tijdelijke winkels die voor een korte periode worden ingericht en pop-upstores worden genoemd naar analogie van de pop-upvensters op internet’, aldus de uitleg van Atrium (het Brusselse Handelsagentschap). ‘De duur van een pop-upstore kan variëren van enkele dagen tot een jaar’. In België zouden 3 winkels van dit type per dag openen.
- Deze trend is ontstaan in het midden van de jaren 2000 en maakt sinds enkele jaren een sterke ontwikkeling door met name vanwege de beschikbaarheid van een groot aantal handelszaken die leeg kwamen te staan na de economische crisis van 2008.
- Dankzij pop-upstores kunnen ondernemers onder andere beoordelen of hun business levensvatbaar is voordat zij langetermijninvesteringen doen; anders gezegd: het is voor hen belangrijk dat ze hun activiteit kunnen testen zonder de consequenties te hoeven ondervinden van een huurcontract met een lange duur of werkzaamheden in de lokalen te hoeven doen om deze overeen te laten stemmen met het imago van hun producten en diensten.
-
- In tegenstelling tot de weergave die daar soms van wordt gegeven, creëert dit decreet geenszins in se de overeenkomst van precaire bezetting (op handelsgebied), maar past het de regels van het (handels)huurcontract aan aan de specifieke situatie van de tijdelijke winkel.
- Er dient gezegd te worden dat ter bescherming van de investeringen van de handelshuurder, de wetgeving over de handelshuurovereenkomst nog beperkender is gebleken (voor de verhuurder) dan zijn tegenhanger voor het huurcontract van een hoofdverblijf; zo mag onder andere de duur van de huur ‘niet korter zijn dan negen jaren’, is de huurder vrij om in de gehuurde lokalen ‘elke verbouwing uit te voeren die dienstig is voor zijn onderneming’ (met inachtneming van bepaalde voorwaarden), heeft hij eveneens het recht (na afloop van de overeenkomst) om ‘bij voorkeur boven alle andere personen, de hernieuwing van zijn huurovereenkomst te verkrijgen om dezelfde handel voort te zetten’, enz.
- Tegelijkertijd ontstond het fenomeen ‘pop-upstore’; het moest omkaderd worden. Vlaanderen ziet hierbij af van het te onzekere instrument van de overeenkomst van precaire bezetting (zowel omdat deze in geen enkele wet wordt geregeld als omdat zij het gevaar van herkwalificatie loopt) en verkiest om wetgeving te maken en deze activiteit een passend juridisch kader te geven.
- Echter, liever dan een reeds op grote schaal gebruikte overeenkomst van precaire bezetting tot regel te verheffen (door de ijkpunten die door de jurisprudentie zijn vastgesteld in een wetstekst te gieten), achtten de overheden in het noorden van het land het vruchtbaarder om binnen het kader van de huur te werken; overigens werd bij de zesde Staatshervorming ook de bevoegdheid van de handelshuurovereenkomst aan de Gewesten toevertrouwd. Waarvan akte: op 17 juni 2016 werd het decreet ‘betreffende de huur van korte duur voor handel en ambacht’ uitgevaardigd.
- Onder andere specifieke punten (die evenzovele sterke contrasten vormen met de federale wetgeving), is de duur van het huurcontract hier beperkt tot een jaar, kan de huurder het contract middels een korte opzegtermijn (van slechts een maand) beëindigen, beschikt hij niet meer over dit (eenzijdige) recht bij verlenging van het huurcontract, kan de verhuurder zich verzetten tegen verbouwingen in het gehuurde goed, enz.
- Het is duidelijk, aan de eis van flexibiliteit die nodig was voor dit type activiteiten is met deze tekst tegemoet gekomen en beide partijen hebben voordeel bij deze aanpassingen.
-
Ja (evenwel zonder succes).
- Drie volksvertegenwoordigers (MR) hebben op 12 juli 2017 in het Brussels Parlement een voorstel van ordonnantie ingediend ‘betreffende de handelshuur van korte duur’.
- ‘Het feitelijke gebrek aan aangepaste juridische bepalingen’, merken de auteurs van de tekst op, ‘schrikt de eigenaars van handelsgebouwen en de kandidaat-huurders af, want zij zijn verplicht een klassieke huurovereenkomst aan te gaan. Om van die regel af te wijken en huurovereenkomsten die opgemaakt zijn om langer en tot het einde te duren voortijdig te kunnen opzeggen, moeten de partijen die de overeenkomst willen stopzetten hun akkoord laten vaststellen in een akte bij de notaris of de vrederechter, wat een tamelijk zware stap is, zoals iedereen zal beamen.
- Net als in Vlaanderen blijft deze tekst in de sfeer van de ‘(handels)huur’ zonder zich te wagen op het gebied van de overeenkomst van precaire bezetting. En de tijdelijke winkel die daarmee wordt gecreëerd moet zich verplicht wijden aan ‘detailhandel’ of ‘ambachtelijke activiteiten’.
- Het stelsel van het huurcontract wordt echter aangepast. Naast andere vernieuwingen, mag de duur niet langer zijn dan een jaar. De huurder heeft geen ‘recht’ op verlenging van het huurcontract (maar dit kan volgens de wens van beide partijen worden verlengd — tot maximaal een jaar in totaal, omdat de overeenkomst anders onder het toepassingsgebied van de handelshuur valt). Overigens kunnen de partijen de overeenkomst ‘te allen tijde’ voortijdig beëindigen. De verhuurder kan in het contract zijn medecontractant verbieden om verbouwingen in het goed uit te voeren. Enz.
- Aangezien dit voorstel afkomstig is van de oppositie, is de kans echter klein dat het tot een wettekst zal leiden.
-
- Bepaald onroerend goed vereist, in bepaalde specifieke omstandigheden, een soepeler beheer dan de wetten betreffende huurcontracten toestaan (zowel voor woninghuur, handelshuur als pacht). Historisch gezien is de overeenkomst van precaire bezetting een constructie van de rechtspraak (op het gebied van handelshuur of pacht in plaats van woninghuur). Het kan niet worden uitgesloten dat de rechtbanken hiermee een tegenwicht wilden bieden aan het dwingende karakter van deze wetgevingen.
- Ondanks dat de overeenkomst zich heeft losgemaakt van het traditionele huurkader, zijn de rechters overeengekomen om uitvoering te geven aan de wil van de partijen, omdat deze bestaat uit het creëren van een tussentijdse oplossing voor bepaalde specifieke situaties: opheffing van een onverdeeldheid van erfrechten, toekomstige werken in het vastgoed (met een openbare aanbesteding in voorkomend geval), wens van de huurder om langer in het pand te blijven na het verstrijken van de huurovereenkomst in functie van het zoeken van een nieuwe woning, het toekomstige verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning, het toekomstige verlijden van de authentieke verkoopakte binnen een periode van een paar maanden, aankondiging van onteigening, lange ziekenhuisopname (maar met geplande terugkeer naar huis), toekomstige afbraak, toekomstige verhuizing, het beschikbaar stellen van een dienstwoning aan een bestuurder van een vennootschap zolang zijn beroepsactiviteit binnen de vennootschap voortduurt, het intrekken in het verhuurde vastgoed vóór de huurovereenkomst van kracht gaat, echtscheiding (sensu lato) en behoud van de voormalige gemeenschappelijke woning voor een van de ex-partners zolang de andere partner geen bewijs heeft geleverd dat hij de hypotheek alleen kan betalen, ...
- In feite zijn deze omstandigheden zeer heterogeen: ze kunnen zowel betrekking hebben op de eigenaar als op de bewoner (of zelfs het onroerend goed zelf), en ze zijn zowel van objectieve (bijvoorbeeld een onteigening) als van subjectieve aard (een verzoek van de huurder om zijn verblijf in het gehuurde goed met een paar weken of maanden te verlengen als voorbereiding op zijn verhuizing).
- De bepalingen van de huurwetgeving zijn met andere woorden ontoereikend, omdat de termijn voor het ter beschikking stellen van het onroerend goed kort is (de periode tussen het verlijden van de voorlopige verkoopovereenkomst en de authentieke verkoopakte bijvoorbeeld) of van onbepaalde duur is (in afwachting van een gebeurtenis waarvan niet bekend is wanneer deze zal plaatsvinden - zoals het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning - maar die, wanneer de gebeurtenis plaatsvindt, zal leiden tot een snelle evacuatie van het onroerend goed). Met name de bepalingen inzake de duur of de voortijdige beëindiging (redenen voor opzegging, opzegtermijn, enz.) zijn relevant.
- Achteraf gezien lijkt de rechtspraak gedreven te zijn door een pragmatische zorg: men wil zoveel mogelijk voorkomen dat eigenaars - die geconfronteerd worden met de inflexibiliteit van bepaalde wettelijke bepalingen - hun eigendom ongebruikt moeten laten. Deze juridische constructie rond de overeenkomst van precaire bezetting bevindt zich op de grens van de wet, maar lijkt, alles in aanmerking genomen, de voorkeur te genieten boven het (economisch en sociaal schadelijke) perspectief van een onproductief, leegstaand gebouw. Bovendien is ons Burgerlijk Wetboek gericht op het belonen van de personen die zaken effectief gebruiken door middel van verkrijgende verjaring, ten nadele van de oorspronkelijke eigenaar.
- De overeenkomst van precaire bezetting wordt momenteel gedefinieerd als een mogelijkheid die aan een persoon wordt toegekend voor het gebruik van een bepaald gebouw tegen betaling van een vergoeding, en dit tot aan de herroeping. Deze beschrijving neigt trouwens naar het uitsluiten van roerende goederen van het toepassingsgebied van de overeenkomst van precaire bezetting.
-
- De overeenkomst van precaire bezetting wordt enig in zijn soort genoemd (of sui generis) omdat zij door geen specifiek bestaand recht wordt beheerst. Bijgevolg kunnen de medecontractanten de overeenkomst van precaire bezetting naar eigen goeddunken vormgeven en alle bepalingen die zij noodzakelijk achten opnemen, mits deze niet in strijd zijn met de openbare orde.
- Men aanvaardt echter dat bepaalde algemene verplichtingen van toepassing zijn, naar analogie van de wet betreffende de huurovereenkomsten, zelfs wanneer dit niet uitdrukkelijk wordt vermeld in de overeenkomst. Denk bijvoorbeeld aan de verplichting om het onroerend goed als een goede huisvader te onderhouden, herstellingen of de verplichting om het pand met meubilair in te richten als waarborg. Anderzijds kan de expliciete ontbindingsclausule (die verboden is bij huurovereenkomsten) niet terzijde worden geschoven, aangezien de uitzonderingen restrictief worden geïnterpreteerd.
- Er is ook geen bijzondere vorm vereist: noch een authentieke (notariële) akte, noch een geschrift! De partijen halen echter ongetwijfeld voordeel uit het op papier te zetten van hun overeenkomst, al was het alleen maar om de bijzondere omstandigheden die het gebruik van een overeenkomst van precaire bezetting (i.p.v. een huurovereenkomst) rechtvaardigen, voldoende te benadrukken.
- Hoewel de inhoud van een overeenkomst van precaire bezetting vrij is, moet deze voldoende verschillen van een huurovereenkomst om niet geherkwalificeerd te worden in een dergelijke overeenkomst (zoals hieronder wordt besproken).
Hoe is dit instrument ontstaan?
Deze studie werd uitgevoerd door Nicolas Bernard, professor aan de Universiteit Saint-Louis in Brussel, en gezamenlijk gecoördineerd door het departement strategie van perspective.brussels en het team van de Brusselse bouwmeester.